ZINGEND OP WEG NAAR EEN NEDERIGE KERKGEMEENSCHAP
 

In dit bijna voorbije jaar heeft de keuze voor paus Franciscus nieuw elan gegeven in onze wereldwijde kerkgemeenschap. Misschien lijkt de aandacht voor de vormgeving van de liturgie minder accent te krijgen dan bij de vorige paus Benedictus, het centrum van de liturgie is eens te meer in de schijnwerpers van de media gekomen, namelijk de nederigheid of deemoed als de concrete navolging van Jezus Christus. Beelden van de Witte Donderdagliturgie met de voetwassing van jonge gevangenen door de paus hebben bij velen diepe indruk gemaakt. Christus is de dienaar van allen geworden en heeft zo zijn luisterrijke oorsprong als Zoon van de Vader geopenbaard.

Misschien wel het meest gecompliceerde woord in geloof en spiritualiteit is het woord ‘nederigheid’. In zijn laatste boek ‘De donkere stilte van God’ (Alphen aan de Maas 2009) heeft de onlangs overleden oud-bisschop Jan Bluyssen (gestorven op acht Augustus 2013) in een serene beschouwing over de Menswording van God woorden gewijd aan de nederigheid ofwel deemoed. In de geloofsbelijdenis wordt aan God almacht toegeschreven. “Gods menswording echter, Zijn incarnatie, opent heel andere perspectieven, vooral in het licht van de geheimnisvolle weergave van de apostel Paulus (Fil 2,6-11). Meer dan met almacht dient God met deemoed, of als u wilt met barmhartigheid of nederigheid, geïdentificeerd te worden. Deemoed houdt in: je niet laten voorstaan op wat je in diepste wezen bent, maar jezelf integendeel dienstbaar opstellen en ondergeschikt maken. Welnu, zo heeft God zich aan ons gepresenteerd, en is Gods menswording zonder meer met deemoed te identificeren.”(blz.46) Vervolgens wordt een (opmerkelijke) tekst over deemoed in de lijn van Augustinus, maar geschreven door Romano Guardini (in: De Heer), geciteerd:
“Men zegt wel dat iemand deemoedig is wanneer hij voor de grootheid van een ander mens buigt, of wanneer hij een begaafdheid eert die de zijne overtreft, of wanneer hij de verdiensten van een ander zonder jaloezie weet te waarderen; dat is echter geen deemoed, dat is eerlijkheid. Deemoed gaat niet van beneden naar boven, maar van boven naar beneden. Ze betekent niet dat de kleinere de grotere erkent, maar dat deze zich in eerbied voor de kleinere neerbuigt.” En als voorbeeld geeft Bluyssen dan: “Franciscus toonde zijn deemoedige levenshouding, de ware nederigheid het meest, niet toen hij knielde voor de paus, maar toen hij respectvol boog voor de melaatse bedelaar.”(blz.47) En nog een bladzijde verder: “Zeker is dat God ook heel treffend te typeren is met ons begrip deemoed. God is deemoed. Je zou het woord nederigheid kunnen gebruiken, maar dat heeft tegenwoordig nauwelijks nog zeggingskracht. De grote ordestichters (Benedictus, Bernardus, Franciscus) kenden aan de deugd van nederigheid (humilitas) terecht een centrale plaats toe. Maar ik gebruik liever dat andere, wat ouderwets klinkend Nederlands woord deemoed, omdat het zo gaaf en onbesmet is en vermoedelijk mede daardoor positiever en rijker overkomt. We kunnen met onze grote Brabantse mysticus Jan van Ruusbroec ook het woord ‘ootmoed’ gebruiken.”(48).
Op de laatste bladzijde van zijn memoires (Gebroken wit. Vrijmoedige herinneringen, Baarn 1995, 569) klinkt tenslotte de deemoed door van de beminnelijke bisschop Jan Bluyssen zélf: “Wie meent de volle waarheid in pacht te hebben, moge bedenken dat ieder mens slechts stukjes van de werkelijkheid waarneemt, ieder mens bepaalde fragmenten, elke mens weer andere. We kijken door een raster en hebben oogkleppen op. Ook mensen van de Kerk lijden aan deze beperktheid, zelfs leiders van de Kerk. Maar de Kerk als geheel leeft uit geloofs-ervaringen van eeuwen. Juist daarom komt hoge prioriteit toe aan de uitwisseling, de luisterbereidheid, de dialoog. Niet de gelijkhebberige dialoog, maar de eerbiedig luisterende uitwisseling kan mijn gelovig zoeken tot een goed einde brengen. De bron droogt niet op, wij wel. Alleen de Heilige Geest kan ons telkens terugbrengen naar de bron van levend water.”
Waar het op aankomt is de kernwoorden uit onze geloofstraditie te vertalen in de dagelijkse levens- houding. De standvastigheid in het vieren van de liturgie in haar veelvormigheid, van de getijden en de eucharistie, houdt de stroom van het gebed in ons leven gaande. Slechts één voorbeeld daarvan zijn de vele melodische variaties in de Latijnse liturgie op het Kyrie. Waar dat in het geheugen van velen is versmald tot slechts één melodie, confronteert de gregoriaanse liturgie, zoals we die in Schaarsbergen (en een enkele keer in de Martinuskerk te Arnhem) kunnen vieren, de gelovigen met telkens andere mogelijkheden. Dat is als een uitnodiging tot nederig opnieuw luisteren en zingen, en niet op voorhand teruggrijpen op wat al gekend en al te bekend is geraakt. Die attitude hoort bij de deemoed, die uitnodigt om te improviseren in onvoorspelbare situaties, waarin een beroep gedaan wordt op praktische ontferming en barmhartigheid. Liturgie vieren is de tijd als het ware open laten komen voor het perspectief van de eeuwigheid, om daarna opnieuw en innerlijk vernieuwd weer af te dalen (deemoed) in de tijd en helemaal aanwezig te zijn op de plaats waar je hier en nu leeft. De pijn van de beperkingen, die het ouder worden en ziekte met zich mee brengen, kan misschien door dit perspectief van deemoed verzacht worden. Alle vrienden en ook de belangstellenden van de Sint Eusebiusacademie en de Schola Cantorum van Arnhem en Omstreken wens ik inspiratie en zegen.


pater dr Frans Vervooren ocd