Het alom gebruikte systeem 'Mocquereau' met arsis, thesis en ictus werd toegepast inclusief verdubbeling van noten en teleenheid in groepen van twee of drie noten. Dit systeem, dat weinig rekening hield met de gezongen tekst was gangbaar. Immers bij de restauratie van het Gregoriaans aan het einde van de negentiende eeuw was dit ingevoerd om het de amateurzangers van de meeste kerkkoren gemakkelijk te maken om de zang aan te leren. Ondanks dit werd reeds in het begin op aanwijzing van de dirigent aandacht gevraagd voor de tekst. Geen strenge verdubbeling van punten, geen overdreven verlenging van de middelste noot van een salicusgroep, repercussie op een bivirga, aandacht voor spanningsbogen in de melodie, alles gebaseerd op de tekst, waren duidelijke en steeds weerkerende aandachtspunten. Dat dit voor de meeste zangers na jaren van inslijpen van de gewoonte om het anders te doen niet eenvoudig was laat zich raden. In 1979 verscheen het Graduale Triplex. Hierin zijn de oude handschriften van de kloosterbibliotheken van Sankt Gallen, Einsiedeln en Laon bij de tekst afgebeeld. Dit bracht een grote verandering in de zangwijze teweeg. Het koor zette zich aan de studie van de handschriften en de daarin aanwezige aanwijzingen over de uitvoering zoals lengte en duur van de noten. Men leerde letten op episemata en andere ritmische aanwijzigen zoals c (celeriter) en t (tenete). Men leerde de vergelijking tussen de kwadraatnotatie en de handschriften maken waardoor voor de zangers tekst en muziek in relatie met elkaar kwamen te staan, iets dat in het systeem Mocquereau niet gebruikelijk was. Momenteel is hierdoor de wijze van uitvoeren wezenlijk veranderd ten opzichte van het begin. De muziek staat nu ten dienste van de tekst en deze staat ten dienste van de liturgie.