Het louter nazingen van voorgezongen melodieën was voor hem niet voldoende. Er moest worden gestudeerd, niet alleen op de noten, maar ook op de tekst met als doel die te begrijpen. De dirigent verlangde dat de zanger wist wat hij zong en waarom hij het deed zoals het werd verlangd. Ook werd gekozen voor een nieuwe plaats in de liturgie. Niet meer verborgen op de koorzolder maar staand op het priesterkoor wezenlijk deel uitmakend van de bedienaren. Bewustwording van de rol van het koor in de liturgie was daarmee eveneens een belangrijke doelstelling. Dat bleek onder andere uit het steeds weer oefenen op en aandacht vragen voor veel vaste formules zoals de antwoorden van koor en volk op oproepen als 'Dominus vobiscum' of 'Verbum Domini'. Ook werd geoefend op en aandacht gevraagd voor houding en de wijze van lopen tijdens de intrede of processie. 'Haakse' bochten lopen, duidelijk verschil tussen het buigen van het lichaam of alleen het buigen van het hoofd, gelijktijdig opstaan of gaan zitten, kortom het geheel van het optreden van de Schola als onderdeel van de bediening was onderwerp van studie. Dit is tot op de huidige dag ongewijzigd.